Bannink en den Haan (2016) stellen in hun boek Beterweters dat ‘moeilijke’ of ‘lastige’ patiënten niet bestaan, maar lastige interacties wel. Toch zegt elke behandelaar voorbeelden te kennen van wat zij als ‘lastige’ patiënten beschouwen (Sonneborn & Dijkstra, 2003; Dowd & Seibel, 1990). Ook wordt door artsen één op de zes consulten als ‘moeilijk’ bestempeld (let wel: het gaat hier over ‘moeilijke consulten’ en niet over ‘moeilijke patiënten’) (Tuinman et al., 2011).
Koekkoek et al. (2011) geven sprekende voorbeelden van wat zij ‘moeilijke patiënten’ noemen. In hun onderzoek naar kenmerken van deze groep patiënten gaat het over ‘langliggers’ op dure klinische bedden, ‘veelbezoekers’ aan de huisarts, en ‘vaste klanten’ van de EHBO. Ook scharen zij onder deze groep de patiënten die steeds te laat op afspraken verschijnen, patiënten die niet komen opdagen, patiënten die buiten kantooruren contact zoeken, patiënten die in de clinch gaan met hun behandelaar, patiënten die hun ‘huiswerk’ niet maken, patiënten die medicijnen weigeren, en patiënten die zich passief gedragen – terwijl ze zouden moeten weten dat dit averechts werkt.
Samengevat stellen Koekkoek en collega’s dat wanneer er wordt gesproken over ‘moeilijke mensen’, het meestal gaat niet gaat om patiënten bij wie er sprake is van ingewikkelde of complexe problematiek. Het gaat om patiënten die zich niet aan correcte omgangsvormen, afspraken, voorgeschreven protocollen en richtlijnen van de behandelaar of instelling houden. Met andere woorden: ‘lastige patiënten’ houden zich niet aan de regels van het behandelspel. De auteurs stellen dat patiënten zichzelf zelden of nooit ‘lastig’ of ‘moeilijk’ zullen noemen, en dat het dus vooral gaat om een probleem van de behandelaar, niet van de patiënt.
コメント