Hooptheorie
Snyder (1994, p. 287) stelde in zijn hooptheorie een cognitief model van hoop voor,
waarbij de focus ligt op het bereiken van een bestemming (doel). Er wordt ook
gekeken naar motivatie en planning, elementen nodig om dit doel te bereiken. Hij
definieerde hoop als een positieve emotie, gebaseerd op het idee dat je succesvol
bezig bent stappen richting je doel te zetten. Doelen kunnen op korte termijn of
lange termijn gesteld worden, maar moeten ons voldoende bezighouden om gehaald
te worden. Om doelen te halen moet je jezelf als capabel zien om de wegen te vinden
naar die doelen. Dit noemt Snyder pathway thinking. De motivationele component
betreft het idee of je in staat zult zijn om gewenste doelen te behalen (bijvoorbeeld
als je denkt: ‘Dit gaat me lukken’). Dit noemt Snyder agency thinking, en is met name
belangrijk als er obstakels zijn. Dan helpt agency thinking om alternatieve routes te
vinden.
Het is belangrijk op signalen van hoop te letten wanneer cliënten hun gewenste
toekomst visualiseren en in beweging komen om hun doel te bereiken. Ze worden
ook uitgenodigd te denken aan eerdere periodes in hun leven, toen ze (nog) wel
hoop hadden. Behandelaars vragen: ‘Hoe was dat?’, ‘Wat deed u toen (anders)?’ en:
‘Waarop hoopte u toen precies?’ Die hoopvolle gedachten kunnen meegenomen
worden naar het heden, zodat ze weer hoop krijgen. Ze hebben het immers eerder
gedaan: zij zijn de experts als het om hun eigen leven gaat. Eén klein positieve
verandering kan al hoop genereren. Hoop gaat niet over het verzetten van bergen,
maar over het een voor een verplaatsen van losse stenen. Wanneer cliënten één
klein verschil merken hebben ze een stapje vooruitgezet en ervaren ze meer
controle.
De hooptheorie moedigt, naast het vaststellen van het doel, ook aan om een doel te
stellen waarbij je iets verder reikt (stretch goals, Snyder, 2002). Dit doel moet je als
uitdagend ervaren, maar moet nog wel haalbaar zijn. Een dergelijk doel moedigt aan
om niet alleen problemen op te lossen, maar ook als persoon te groeien. Een stretch
goal is bijvoorbeeld toename van welbevinden of verbondenheid met anderen. Het
steeds opnieuw vaststellen en bereiken van stretch goals is een goede manier om een
positiever, op sterke kanten gebaseerd leven te bereiken. Hoop stuurt dus positieve
emoties en welbevinden aan.
Fredrickson (2009), onderzoeker naar positiviteit, stelt dat er twee reacties op
negatieve gebeurtenissen mogelijk zijn: wanhoop of hoop. Bij wanhoop ontstaat er
een neerwaartse spiraal. Angst en onzekerheid zorgen voor stress, waardoor er
verdriet en zelfs schaamte kan ontstaan. Alle aandacht voor positieve dingen gaat
verloren, evenals de verbondenheid met belangrijke anderen.
Hoop is anders. Het is niet het spiegelbeeld van wanhoop, want je ziet wel degelijk
wat er aan de hand is. Hoop zorgt voor een opwaartse spiraal. De aandacht voor
positieve dingen neemt toe, zodat je liefde, dankbaarheid etc. kunt voelen en
verbondenheid met belangrijke anderen toeneemt. Daardoor kan je je zelfs sterker
gaan voelen dan ervoor.
Wanneer cliënten een sprankje hoop willen (terug)vinden stel hen dan de volgende
vragen:
Wat hielp in het verleden, al was het maar een beetje?
Hoe lukt het om door te gaan met alles wat er gebeurt en gebeurd is?
Hoe lukt het u van het ene moment in het andere te komen?
Zou de situatie slechter kunnen zijn dan het is? Hoe komt het dat het niet
erger is?
Wat zeggen mensen om u heen dat u goed doet, zelfs als het slecht met u
gaat?
Stel dat u over tien jaar, wanneer het beter gaat, terugkijk op vandaag: wat
zal u dan geholpen hebben?
Comments