Een leraar vroeg aan een 7-jarige leerlinge: ‘Als ik je één appel en één appel en nog één appel geef, hoeveel appels heb je dan?’ ‘Vier’, zei het meisje zonder aarzelen.
De leraar had een moeiteloos, correct antwoord verwacht. Hij was zichtbaar teleurgesteld en bedacht dat het kind misschien niet goed had geluisterd. Hij herhaalde de vraag: ‘Luister goed. Als ik je één appel en één appel en nog één appel geef, hoeveel appels heb je dan?’ De leerlinge wilde de leraar niet opnieuw teleurstellen en dacht langer na. Vervolgens zei ze weer: ‘Vier.’
De leraar bedacht dat de leerlinge liever aardbeien at. ‘Misschien weet ze het dan wel,’ dacht hij. Vol enthousiasme vroeg de leraar: ‘Als ik je één aardbei en één aardbei en nog één aardbei geef, hoeveel aardbeien heb je dan?’ ‘Drie?’ vroeg het meisje met een aarzelende glimlach.
De leraar was blij: zijn aanpak was geslaagd. ‘Zie je wel,’ dacht hij: ‘nu moet het met de appels ook lukken.’ Maar op de vraag over de appels antwoordde de leerlinge wederom met ‘vier’. Geïrriteerd vroeg de leraar: ‘Hoezo?’ ‘Nou,’ zei het meisje: ‘omdat ik ook nog een appel in mijn tas heb.’
Uit: Beterweters. Bannink & den Haan, 2016
Commentaires